ik loop de kruidenierszaak van Ronny Deprest binnen
een slobberig drietal passeert mij bij binnenkomst
een breedogige vrouw een klokhuisknagende Spanjaard en een met oestrogeen gevulde drankwolk
zo een waarvoor ik ooit nog weleens brak een morning-afterpil heb gekocht
bij mijn terugkomst was ze dan bezwangerd of niet alweer verdwenen
ik koop twee courgettes voor de verjaardag van mijn neef
hij is vijf jaar jonger
straks nog vier
hij wordt twee jaar jonger dan ik had willen worden
zijn koffiekring verjaardagen worden altijd overschaduwd door tante Treintje
ze denkt dat ze chique is omdat ze met oud geld is getrouwd
dat soort tennisclub paria’s drinkt altijd teveel
buiten wacht mijn Joodse verloofde
ze heeft zwarte wokkelende lokken en ruikt naar kastanjes
ze is zwanger van onze zoon
onderweg bespreken we welke Joods-Katholieke tradities we aan onze zoon gaan overdragen
ik stel voor dat hij ieder jaar met Pasen een katholiek jongetje aan zijn eigen kruis nagelt
bij het gekkenhuis zie ik het drietal uit de winkel met drie makrelen.
mijn verloofde groet het drietal, ik de makrelen
we steken de beek over waarin ik vroeger viste
het ruikt er nu naar angstzweet en postmenopauzale vrouwen
we staan voor de vinexdeur van het huis van mijn neef
ik druk op de bel
we horen Vivaldi
ach jee, het is er zo een
